Met deze zes stappen kun je mobiliteitsgedrag veranderen

Merijn Duchatteau/DB Advies

Vaker de fiets pakken, een veiligere route nemen of op een ander tijdstip gaan reizen. Hoe kun je mensen aanzetten tot dit soort ander mobiliteitsgedrag? Om die vraag te beantwoorden ontwikkelde Dijksterhuis & Van Baaren (D&B) een model om wetenschappelijk en effectief te werk te gaan in de praktijk. Dit moet helpen om interventies te vinden die aanslaan, blijvend zijn en daadwerkelijk ander gedrag teweeg brengen.

D&B, het bureau van onder meer hoogleraren psychologie Ap Dijksterhuis en Rick van Baaren, schreef een stappenplan voor Breikers. Dat is een samenwerkingsverband dat werkgevers in de Metropoolregio Amsterdam helpt bij hun transitie naar slimme en duurzame mobiliteit. De handleiding moet hen handvatten geven om dit op een manier te doen die werkt en blijvend is, vertelt domeinmanager mobiliteit Ruud van Breda. Helemaal nieuw is het model niet, legt hij uit. Hij en zijn collega’s gebruiken het eigenlijk bij bijna alle projecten die ze doen.

Het stappenplan begeleidt je naar wetenschappelijk onderbouwde oplossingen. “Het is niet een theoretisch model waarin staat hoe mensen in elkaar zitten of hoe gedragsverandering werkt”, zegt Van Breda. “We hanteren een wetenschappelijke werkwijze om problemen in de praktijk op te lossen: het is bijvoorbeeld belangrijk dat je een goede onderzoeksvraag hebt, de oorzaken van probleemgedrag achterhaalt en een goede effectmeting doet. Dit helpt gewoon heel erg om onderbouwde oplossingen te verzinnen.” Het model bestaat uit zes stappen.

1. Wat is je doel?

De eerste stap is de doelanalyse. Hierin bekijk en analyseer je het doel van een gedragsvraagstuk. Het is belangrijk, zo staat in het model, om doelen zo concreet en meetbaar mogelijk te beschrijven. Het in kaart brengen van de zes w’s kan hierbij helpen: wat, waarom, welk gedrag, wie, waar en wanneer?

“Dat lijkt inderdaad een open deur”, erkent Van Breda. Maar we zien in de praktijk dat mensen niet goed nadenken over deze simpele vragen. Het doel dat ze stellen is vaak abstract. Dat ze willen werken aan duurzaamheid of veiligheid bijvoorbeeld. Maar als je vraagt ‘wat wil je voor gedrag zien?’, dan vinden ze het moeilijk om antwoord te geven. Het doel moet heel concreet zijn. Dat je wil dat je medewerkers ’s maandags met de fiets naar het werk gaan bijvoorbeeld, dat is de mate van concreetheid waar we naar op zoek zijn.”

2. Welke weerstanden en motieven spelen een rol?

De tweede stap is de landschapsanalyse. Deze stap kan overlappen met de volgende stap. In de landschapsanalyse onderzoek je, zo staat omschreven, voornamelijk welke weerstanden, motieven en contextfactoren een rol spelen bij het probleem- en doelgedrag van jouw doelgroep. Zo krijg je het ‘psychologisch landschap’ van het gedragsvraagstuk.

Weerstanden
“Je hebt drie verschillende type weerstanden”, legt Van Breda uit. “Mensen hebben in de basis een bepaalde behoefte aan autonomie. Dat ze dingen graag zelf willen doen. Mensen hebben ook veel behoefte aan zekerheid. Verandering vinden ze een beetje eng. En dan heb je nog inertia. Dat is een passieve vorm van weerstand: mensen willen wel veranderen, maar ze doen het toch niet. Het komt er bijvoorbeeld niet van.”

Onderzoek je dit niet eerst goed, dan kan je zomaar een verkeerde snaar raken

Motieven
“Door motieven in kaart te brengen, weet je waarom mensen doen wat ze doen”, zegt de gedragsdeskundige. “Bijvoorbeeld voor het milieu, om geld te besparen of omdat al hun collega’s het doen. Je moet eerst weten wat mensen drijft voordat je gedrag kan beïnvloeden. Onderzoek je dit niet eerst goed, dan kan je zomaar een verkeerde snaar raken.”

Contextfactoren
“Motieven zijn meer persoonlijk, contextfactoren hebben met je omgeving te maken. Wat zijn de wetten en regels? Hoe ver moet je lopen naar het station? Hoe ziet de fietsenstalling eruit? En is die veilig? Krijg je standaard een leaseauto? Et cetera. Allemaal van belang om te weten als je mensen wilt stimuleren om vaker de fiets te pakken. We zijn erg geneigd om naar mensen zelf te kijken, maar heel veel gedrag komt voort uit onze omgeving.”

Je kunt verschillende onderzoeksmethoden gebruiken in deze analysefase: deskresearch, observaties, interviews, vragenlijsten of focusgroepen.

3. Waar kun je je interventie het beste op richten?

De derde stap is de landschapscheck. Hierin toets je voornamelijk op welke van de gevonden weerstanden, motieven en contextfactoren je jouw interventie het beste kunt richten.

“Deze stap gaat nog niet over interventie”, legt Van Breda uit. “Na de landschapsanalyse zul je zien dat er heel veel factoren van invloed zijn. In deze stap moet je de belangrijkste kiezen. Interviews met experts of met de doelgroep zelf kunnen helderheid verschaffen over verbanden. Net als statistische analyse. Maar vaak is het ook een praktische check op haalbaarheid. Beleid kan van invloed zijn, maar als je daar niets aan kunt doen, moet je dat wegstrepen.”

4. Welke interventietechnieken kies je?

De volgende stap is om passende technieken te selecteren. Een ‘techniekenmix’ bestaat idealiter, zo staat in het model beschreven, uit technieken die weerstanden voorkomen en/of wegnemen, motieven stimuleren, en de context aantrekkelijk maken. Dit vergroot namelijk de kans op effectieve gedragsverandering.

Tekst gaat verder onder de foto

Fietslint pilot Rotterdam BEELD Fietslint
Fietslint pilot Rotterdam BEELD Fietslint

“Wat ik zelf een hele interessante techniek vindt, is self-persuasion”, zegt de D&B-adviseur. “Jij vindt het niet leuk als ik jou vertel wat je moet doen. Maar ik kan je zelf laten nadenken waarom je iets zou doen. ‘Je mag niet appen achter het stuur’ wil je niet horen. Maar ik kan je wel vragen: ‘hoe kun je veiliger rijden?’ Dan ga je er automatisch over nadenken. Een idee dat je zelf verzint wekt geen weerstand en blijft beter hangen.”

5. Hoe richt je je interventie in?

Als je relevante technieken hebt geselecteerd, is er een creatieve vertaalslag nodig naar een concrete interventie. Daarbij kan het slim zijn, zo meldt het stappenplan, om het effect van de interventie eerst in een pilot te onderzoeken, voordat je de interventie opschaalt.

“Wat je tot nu toe hebt verzameld, is eigenlijk alleen nog maar theorie. De gekozen technieken moet je vertalen naar een interventie: een communicatie-campagne, app, beleidswijziging of optimalisatie van een aanbod. Het is belangrijk dat je een interventie bouwt waarin de technieken die inspelen op de oorzaken van gedrag, geborgd zijn.”

6. Hoe voorkom je dat het onderzoek in een bureaula verdwijnt?

De laatste stap is het vergroten van de impact van de gedragscasus. Het is immers zonde als het onderzoek in een bureaulade verdwijnt. Iets dat gelukkig steeds minder vaak voorkomt, zegt Van Breda. “Het is zonde als we allemaal opnieuw het wiel proberen uit te vinden. Als we een experiment afronden, willen we dat vieren en de resultaten – goed of slecht – delen. Op die manier hebben we er allemaal wat aan en kunnen we efficiënter en effectiever doorpakken.”

Auteur: Jan Pieter Rottier

2 reacties op “Met deze zes stappen kun je mobiliteitsgedrag veranderen”

Lex Boersma|07.01.20|11:43

Mobiliteitsgedrag veranderen ?
We leven in een vrij land- mobiliteitskeuze in ogen van de reiziger beïnvloeden:
Reistijd, reiskosten en comfort (veiligheid, gedoe enz), additioneel perceptie daarvan.
Individuele keuze(s) leiden tot maatschappelijk gewenste resultaten, als maatschappelijke gewenste vervoerskeuze (duurzaamheid, ruimtegebruik, kosten) voor de reiziger (vaker) beter scoort, dan kiest hij/zij namelijk uit zichzelf daarvoor.

Simple as that, maar nog lastig genoeg.

Pat Rick|02.01.20|15:42

Dit gaat een beetje uit van een maakbare samenleving en social innovation. Terwijl deze dingen slechts tot bepaalde hoogte werken (en ook bepaalde groepen).

Het is ook jammer dat men het te veranderen gedrag beschouwt als ‘probleemgedrag’, zoals bij baldadige jeugd, terwijl het gedrag komt van brave burgers die de meest efficiente oplossingen willen voor hun mobiliteitsvraagstuk. Want het gedrag is NIET slecht, maar kan wel beter (in bepaalde opzichten)